Opinieartikel Henk Moll: ‘Wat is er zo belangrijk aan een kolencentrale?’

26 september 2011

Opinieartikel Henk Moll: ‘Wat is er zo belangrijk aan een kolencentrale?’

De provincie Groningen gaat ervan uit dat de kolencentrale van RWE in de Eemshaven er komt, ondanks de vernietigende uitspraak van de Raad van State. Een voorbarige stellingname.

– Henk Moll

Op 24 augustus 2011 deed de Raad van State een vernietigende uitspraak over de Natuurbeschermingswet vergunning verleend aan RWE voor het bouwen en in gebruik hebben van een kolencentrale in de Eemshaven. De voor deze vergunning verantwoordelijke overheden waren uiterst verrast door deze uitspraak. Alle ogen waren gericht op de provincie Groningen, verantwoordelijk voor de milieuhandhaving in de Eemshaven, die mogelijkerwijs aan het internationale energieconcern RWE een bouwstop zou moeten opleggen.

Twee dagen na de uitspraak had de provincie Groningen haar reactie klaar. De provincie meent dat de gebreken op basis waarvan de vergunning door de Raad van State vernietigd is, gerepareerd kunnen worden. Volgens de provincie is de centrale van RWE op basis van de Natuurbeschermingwet nog altijd vergunbaar en zal de gerepareerde vergunning gehonoreerd kunnen worden. Daarom is het niet nodig een algemene bouwstop in te stellen, waarvan de economische consequenties voor RWE onevenredig groot zou zijn.

Dat er geen bouwstop kwam, vond ik alleszins begrijpelijk gezien de (financiële) belangen die hiermee gemoeid gaan. Maar de snelheid waarmee de provincie de conclusie trok dat een en ander wel snel gerepareerd zou kunnen worden, vond ik verbijsterend en bestuurlijk uiterst onzorgvuldig. Met deze flinkheid zet de provincie de Raad van State neer als een zeurpiet, die valt over onbeduidende details, en laat de provincie zich zien als een onnadenkende zetbaas van RWE, die ten koste van alles de kolencentrale wil realiseren. Zulke beeldvorming zou een verantwoordelijke overheid toch wensen te vermijden.

Mijn advies aan de provincie zou zijn geweest om allereerst echt de tijd te nemen om tot een oordeel te komen en deze tijd te benutten om een externe second opinion in te winnen over de repareerbaarheid van de vergunning. Extern advies is nodig omdat de ambtenaren op het provinciehuis jarenlang bezig geweest zijn de vergunningen voor de kolencentrale samen met RWE voor te bereiden. Met een zo ontwikkelde tunnelvisie wordt het moeilijk op het provinciehuis om de Raad van State uitspraak op waarde te schatten.

Kennisleemten
Twee punten bij deze uitspraak verdienen verdere bespreking. De Raad van State constateert dat er kennisleemten zijn, waardoor het niet duidelijk is of en welke gevolgen de bouw en het gebruik van de centrale zullen hebben voor zeezoogdieren (bruinvissen en zeehonden). Daardoor is het optreden van schadelijke effecten voor zeezoogdieren niet uitgesloten. Monitoren van de effecten en alsnog ingrijpen tijdens de bouw en het gebruik bij het optreden van schadelijke effecten, acht de Raad van State niet toereikend om het probleem van de bestaande kennisleemten op te lossen. De in de vergunning gekozen oplossingsmethode – monitoren en bij ongewenste en onverwachte effecten ingrijpen – wordt wel betiteld als het volgen van het ‘handen aan de kraan’-principe. Bij de gaswinning in de Waddenzee, waarbij ook de effecten op het ecosysteem van de Waddenzee a priori niet bekend waren, werd de ‘handen aan de kraan’-oplossing ook goedgekeurd door de Raad van State. In het geval van de kolencentrale vond de Raad van State deze oplossing echter onvoldoende. Dit veroorzaakt een groot probleem, want het echt wegwerken van de geconstateerde kennisleemten vraagt veel empirisch onderzoek.

Van belang is verder dat de Raad van State geen oordeel uitspreekt over de vraag of er wel dwingende redenen van groot openbaar belang zijn om de centrale te bouwen. Deze beoordeling kan pas plaats vinden – zo staat in de uitspraak – als alle gebreken hersteld zijn en de dwingende redenen – voor ver noodzakelijk – daaraan zijn aangepast. Deze toets is nog een potentiële tijdbom onder de gerepareerde vergunning, die zeker bij de Raad van State terug zou komen.

Overcapaciteit
Met kennis van vandaag valt wel wat op te merken. Als de RWE-centrale afgebouwd wordt, krijgt Nederland een forse overcapaciteit aan elektrisch productievermogen. Om de centrale aan te sluiten op het Nederlandse en internationale transportnet moeten hoge kosten – niet voor rekening van RWE – worden gemaakt, omdat RWE niet zal produceren voor de Noord-Nederlandse elektriciteitsvraag – daarvoor staat al meer dan genoeg vermogen in de Eemshaven – maar voor Europese elektriciteitsmarkt. Ook zal de elektriciteitsproductie van RWE gepaard gaan met een veel hogere uitstoot van broeikasgassen dan van alle andere bestaande en te bouwen centrales in het Eemshavengebied.

De jaarlijkse broeikasgasuitstoot van de RWE-centrale zal bijna even groot zijn als de hele besparingsverplichting die Nederland heeft op grond van het Kyotoprotocol. De RWE-centrale wordt dus een molensteen voor het toekomstige Nederlandse energie-, milieu- en klimaatbeleid. Kortom, ik zie weinig dwingende redenen van openbaar belang om de verdere bouw van de kolencentrale van RWE te vergunnen.

Bron: Friesch Dagblad
* Prof. dr. H. C. Moll is voorzitter van het Centrum voor Energie en Milieukunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is sinds 1997 lid van de onafhankelijke commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen, die adviseert over beroep en bezwaar, ingediend bij de provincie
* Dit artikel kwam tot stand op initiatief van de Waddenacademie